De inbouwplaats van een airbag is herkenbaar aan het opschrift AIRBAG.
Een airbag kan bij activering het beschermingspotentieel voor de betreffende inzittende vergroten.
Kneebag: Bovenbeen, knie en onderbeen
Bestuurdersairbag, passagiersairbag: Hoofd en borstkas
Sidebag: Borstkas
Windowbag: Hoofd
Als de passagiersairbag is ingeschakeld, kan een kind op de passagiersstoel bij een ongeval door de passagiersairbag worden geraakt.
NOOIT een naar achteren gericht kinderzitjesbevestigingssysteem op een stoel gebruiken die door een ACTIEVE FRONTAIRBAG wordt beveiligd, want dat kan voor het kind DODELIJKE of ERNSTIGE VERWONDINGEN tot gevolg hebben.
Bij montage van een kinderzitjesbevestigingssysteem op de passagiersstoel de autospecifieke aanwijzingen in acht nemen meer. Beslist ook de aanwijzingen met betrekking tot naar achteren of naar voren gerichte kinderzitjesbevestigingssystemen op de passagiersstoel in acht nemen.
Alleen als het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF gedoofd is, kan de passagiersairbag bij een ongeval worden geactiveerd. Bij een bezette passagiersstoel voor en ook tijdens het rijden de correcte status van de passagiersairbag controleren meer.
Op de passagiersstoel zijn zware voorwerpen geplaatst.
De gordelslottong van de veiligheidsgordel is bij onbezette passagiersstoel in het gordelslot vergrendeld.
Afhankelijk van de herkende ongevalssituatie kan de windowbag aan passagierszijde worden geactiveerd. Het activeren is onafhankelijk van of de passagiersstoel wel of niet bezet is.