De automatische uitschakeling van de passagiersairbag kan herkennen of een persoon op de passagiersstoel zit of dat een kinderzitjesbevestigingssysteem op de stoel is gemonteerd. Dienovereenkomstig wordt de passagiersairbag in- of uitgeschakeld.
Ingeklemde voorwerpen onder de bijrijdersstoel kunnen de automatische uitschakeling van de bijrijdersairbag verstoren of het systeem beschadigen.
Bij de montage van een kinderzitjesbevestigingssysteem op de passagiersstoel de voertuigspecifieke aanwijzingen in acht nemen meer. Beslist ook de aanwijzingen met betrekking tot naar achteren of naar voren gerichte kinderzitjesbevestigingssystemen op de passagiersstoel in acht nemen meer.
Voorwerpen tussen de zitting en het kinderzitjesbevestigingssysteem kunnen de werking van de automatische uitschakeling van de bijrijdersairbag verstoren.
De veiligheidsgordel correct omgespen meer.
Zo rechtop mogelijk zitten, met de rug tegen de rugleuning.
Indien mogelijk zo zitten dat de voeten op de vloer staan.
De passagier verplaatst zijn gewicht door op de armsteun in de auto te steunen.
De passagier zit zodanig dat hij het zitvlak ontlast.
Als het controlelampje PASSENGER AIR BAG OFF brandt, is de passagiersairbag uitgeschakeld .
Een persoon op de passagiersstoel kan dan bijvoorbeeld met delen van het interieur in aanraking komen, in het bijzonder als hij dicht op het dashboard zit.
De classificatie van de persoon op de passagiersstoel correct is en dat de passagiersairbag overeenkomstig de persoon op de passagiersstoel in- of uitgeschakeld is.
De passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren gezet is.
De persoon correct zit.
Wanneer de passagiersstoel bezet is, vindt na de zelfdiagnose van de automatische uitschakeling van de passagiersairbag de classificatie van de persoon of het kinderzitjesbevestigingssysteem op de passagiersstoel plaats. De PASSENGER AIR BAG controlelampjes geven de status van de passagiersairbag weer.
Altijd de aanwijzingen met betrekking tot de werking van de controlelampjes PASSENGER AIR BAG in acht nemen meer.