De functie van de DRIVE PILOT maakt geautomatiseerd rijden op snelwegen met gescheiden rijbanen met minimaal twee rijstroken mogelijk bij een snelheid tot 60 km/h.
In acht nemen dat de DRIVE PILOT niet in alle landen en niet op alle wegen is toegestaan. Hiertoe ook de actueel geldende wetgeving van het land in acht nemen, waarin u zich bevindt. Het beschikbare wegennet is voortdurend onderhevig aan veranderingen. Meer informatie hierover vindt u op de nationale Mercedes-Benz homepage.
Om de DRIVE PILOT te kunnen gebruiken, moet u de functie eerst in uw Mercedes me-account activeren. De DRIVE PILOT gebruikt de verbinding met Mercedes me om altijd de meest actuele verkeers- en kaartgegevens op te roepen.
De DRIVE PILOT volgt in druk verkeer een geschikte voorligger en past daarbij de snelheid aan de verkeersstroom aan. Het systeem regelt daarbij de afstand tot de voorligger op basis van de rijsnelheid. De toegestane maximumsnelheid, ongeacht de verkeerssituatie, wordt weergegeven op het bestuurdersdisplay.
De route, naderende routegebeurtenissen en verkeerstekens worden door het systeem geanalyseerd en automatisch verwerkt.
Wanneer de DRIVE PILOT actief is, kunt u de snelheid en de afstand tot de voorligger niet handmatig aanpassen.
De DRIVE PILOT kan vele kritieke verkeerssituaties herkennen en daarop reageren. Wanneer bijvoorbeeld een voertuig op korte afstand voor uw eigen auto invoegt, vertraagt de DRIVE PILOT of wijkt hij binnen de rijstrook uit.
Naarmate de snelheid afneemt, bijvoorbeeld in een file, gaat de auto in plaats van midden op de rijstrook steeds verder naar de rand van de rijstrook rijden om zodoende een noodrijbaan voor hulpdiensten te vormen. Indien nodig kan de DRIVE PILOT de auto aan de uiterste rechterkant van de rijstrook afremmen tot stilstand.
De DRIVE PILOT kan niet zelfstandig van rijstrook wisselen of andere voertuigen inhalen. Een handmatige inhaalmanoeuvre deactiveert de DRIVE PILOT. Zodra weer aan alle voorwaarden is voldaan, kunt u de DRIVE PILOT opnieuw activeren.
Een handmatige ingreep door de bestuurder kan, afhankelijk van de soort en sterkte van de ingreep, de DRIVE PILOT deactiveren of een overnameverzoek activeren. Zodra de bestuurder stuurt, gas geeft of remt, ligt de verantwoordelijkheid voor de controle over de auto en het veilige gebruik ervan, waaronder het naleven van de verkeersregels weer bij de bestuurder.
De kleur van de statuslampjes in het stuurwiel geeft de bedrijfstoestand van de DRIVE PILOT aan. Daarom altijd op hun weergave letten en ook bij actieve DRIVE PILOT altijd gereed blijven om de bediening over te nemen. Hiertoe met name de aanwijzingen voor een veilig gebruik van de DRIVE PILOT in acht nemen.
Turquoise pulserend: De DRIVE PILOT is geïnitialiseerd.
Turquoise: De DRIVE PILOT is actief.
Geel: De voor de DRIVE PILOT toegestane weg eindigt binnenkort.
Rood pulserend: Overnameverzoek.
Wit: De DRIVE PILOT is stand-by.
De statusindicatie pulseert terwijl de DRIVE PILOT wordt geactiveerd en brandt permanent als de DRIVE PILOT actief is.
- De DRIVE PILOT is beschikbaar: De voorligger bevindt zich in het juiste afstands- en snelheidsbereik.
- De DRIVE PILOT is actief: De voorligger en het gebied tussen uw eigen auto en de voorligger evenals de randen van de weg zijn turquoise gemarkeerd.
- De beschikbaarheid van de DRIVE PILOT eindigt binnenkort: De randen van de weg worden geel gemarkeerd. Het gebied tussen uw eigen auto en de voorligger blijft turquoise.
- Overnameverzoek: Het gebied tussen uw eigen auto en de voorligger wordt rood gemarkeerd.
De DRIVE PILOT kan het risico van ongevallen niet altijd voorkomen, vooral als dit wordt veroorzaakt door andere verkeersdeelnemers. Een botsing kan ondanks een rem- of stuuringreep niet altijd worden voorkomen.
De bestuurder moet op elk moment de controle over het voertuig kunnen overnemen wanneer het systeem daarom vraagt of als de omstandigheden dit vereisen.
De DRIVE PILOT ontslaat u niet van uw plichten in het openbare wegverkeer. Altijd de wettelijke bepalingen van het land waar u zich op dat moment bevindt in acht nemen.
Bij langere ritten regelmatig en tijdig pauze nemen. De DRIVE PILOT is geen vervanging voor een uitgeruste en alerte bestuurder.
Als u zelf stuurt, remt of gas geeft terwijl de DRIVE PILOT actief is, kan de DRIVE PILOT afhankelijk van de soort en sterkte van de ingreep worden gedeactiveerd. Dit kan ook gebeuren als u per ongeluk het stuurwiel beweegt. Daarom ervoor zorgen dat u niet per ongeluk ingrijpt in de voertuigregeling.
Alle hoofdstukken van de handleiding van uw auto in acht nemen, met name de aanwijzingen in de hoofdstukken "Veiligheid voor inzittenden" en "Stoelen en opbergen".
Wanneer de DRIVE PILOT actief is, kunt u met inachtneming van bovenstaande aanwijzingen uw reistijd effectief benutten. Hiertoe lenen zich met name de in de auto geïntegreerde informatie- en communicatiesystemen, die u met behulp van de bedieningselementen op het stuurwiel en het centrale display optimaal kunt bedienen.
De beschikbaarheid van bepaalde functies is afhankelijk van de uitrusting. Afhankelijk van het land waarin u zich bevindt kunnen vanwege afwijkende wettelijke voorschriften bepaalde functies van de actieve DRIVE PILOT gedeactiveerd zijn.
Als de DRIVE PILOT een systeemgrens herkent of aan een van de voorwaarden voor activering niet is voldaan, kan de functie niet worden geactiveerd of wordt de bestuurder verzocht de auto onmiddellijk over te nemen.
De sensoren of camera's zijn vuil of beschadigd.
De bestuurderscamera kan de ogen van de bestuurder niet registreren.
Het navigatiesysteem vertoont een storing.
In het navigatiesysteem is een gevarenmelding aanwezig.
Het navigatiesysteem meldt een routegebeurtenis die een deactivering vereist (bijvoorbeeld de snelweg verlaten).
Het naderende weggedeelte is niet geschikt, bijvoorbeeld door ontbrekende rijstrookmarkeringen.
Het systeem heeft geen geschikte voorligger herkend, bijvoorbeeld als deze te ver verwijderd of te breed is.
Het systeem heeft een relevant gevaar herkend, bijvoorbeeld door een waarschuwingsteken.
Een rijveiligheidssysteem, bijvoorbeeld het ESP®, geeft een waarschuwing of grijpt in.
Er brandt een waarschuwingslampje of er is een waarschuwingsmelding aanwezig. Hiertoe de weergaven op het bestuurdersdisplay in acht nemen.
Het systeem heeft naderende wegwerkzaamheden herkend.
Het toegestane weggedeelte eindigt, bijvoorbeeld omdat de rijstrook te smal is of omdat de route door onvoorziene gebeurtenissen tijdelijk geblokkeerd is voor het gebruik van de DRIVE PILOT.
Het systeem heeft een naderende tunnel herkend.
Het systeem heeft een ongewone verkeerssituatie herkend, bijvoorbeeld een ongeval of andere obstakels op de rijbaan.
De weersomstandigheden laten het gebruik van de DRIVE PILOT niet toe, bijvoorbeeld bij duisternis, lage buitentemperaturen of neerslag.
Het systeem herkent een naderend hulpdienst- of politievoertuig met ingeschakelde sirene of zwaailichten. Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om indien nodig een bredere noodrijbaan voor hulpdiensten te vormen om hulpdienst- of politievoertuigen te laten passeren.
Bij gebruik van een dakdrager.
Wanneer slepen wordt herkend.