Wanneer u de opgeslagen snelheid oproept en deze lager is dan de actuele snelheid, remt de auto af.
Als de opgeslagen snelheid niet bekend is, kan de auto onverwacht remmen.
Bij lange en steile afdalingen moet vroegtijdig in een lagere versnelling worden geschakeld. Hier vooral op letten als de auto beladen is. Zo wordt gebruikgemaakt van de remwerking van de motor. Daardoor wordt het remsysteem ontlast en wordt voorkomen dat de remmen oververhit raken en te snel slijten.
De TEMPOMAT is geselecteerd.
Het ESP® moet ingeschakeld zijn, maar mag niet regelen.
De rijsnelheid moet minimaal 20 km/h zijn.
De auto is gestart.
De variabele limiter is geselecteerd.
LIM-controlelampje gedoofd: De TEMPOMAT is geselecteerd.
LIM-controlelampje brandt: De variabele limiter is geselecteerd.
Wanneer de TEMPOMAT of de variabele limiter is uitgeschakeld, wordt met of de actuele rijsnelheid opgeslagen.
Auto's met handgeschakelde versnellingsbak: Bij een zeer laag motortoerental wordt de TEMPOMAT of de limiter uitgeschakeld. Wanneer het motortoerental bij het maximum motortoerental ligt, wanneer de neutraalstand gedurende langer dan zes seconden is ingeschakeld of wanneer het koppelingspedaal gedurende langer dan zes seconden is ingedrukt, wordt de TEMPOMAT uitgeschakeld.
Bij auto's met segmentkrans in de snelheidsmeter branden de segmenten vanaf de actueel opgeslagen snelheid tot aan het einde van de segmentkrans. Als de permanente limiter is ingeschakeld en er een snelheid opgeslagen is, branden de segmenten tot aan de opgeslagen snelheid.
Wanneer de kickdown wordt geactiveerd, wordt de variabele limiter passief geschakeld. Nadat de snelheid weer tot onder de opgeslagen snelheid is gedaald, is de variabele limiter weer actief.
Wanneer u remt, het ESP® uitschakelt of wanneer het ESP® regelt, wordt de TEMPOMAT uitgeschakeld. De variabele limiter wordt niet uitgeschakeld.
Als de auto wordt geparkeerd, wordt de laatst opgeslagen snelheid gewist.