Als een helling schuin wordt bereden of op een helling wordt gekeerd, kan het voertuig zijdelings wegglijden, kantelen en over de kop slaan.
Als brandbare materialen, bijvoorbeeld bladeren, gras of takken, met hete onderdelen van het uitlaatsysteem in contact komen, kunnen deze materialen ontsteken.
Bij het rijden in het terrein kunnen bijvoorbeeld zand, modder en water, eventueel vermengd met olie, in de remmen terechtkomen. Dit kan leiden tot een verminderde remwerking of tot het volledig uitvallen van de remmen, ook door extra slijtage. De remeigenschappen veranderen, afhankelijk van het binnengedrongen materiaal. De remmen reinigen na het rijden in het terrein. Als u vervolgens een verminderde remwerking of schurende geluiden opmerkt, het remsysteem direct laten controleren bij een gekwalificeerde werkplaats. Uw rijstijl aanpassen aan de veranderde remeigenschappen.
het raken van de grond, bijvoorbeeld op een hoge stoeprand of onverharde wegen
het snel rijden over obstakels zoals stoepranden, verkeersdrempels of kuilen en wegoneffenheden
zware voorwerpen die de bodemplaat of onderdelen van het onderstel raken
Eerste prioriteit is het ontzien van het milieu. Respectvol met de natuur omgaan.
Brandstofpeil
Auto's met dieselmotor: AdBlue® niveau
Motoroliepeil: De motorolie tot het maximum bijvullen, om het volle klimvermogen te waarborgen meer.
Wielwisselgereedschap en reservewiel
Banden en wielen
Dit gedeelte zorgvuldig doorlezen voordat u met de auto in het terrein gaat rijden. Ter oefening allereerst in makkelijker begaanbaar terrein rijden.
De aanwijzingen met betrekking tot het terrein-ABS in acht nemen meer.
Vóór een passage door het terrein indien nodig het rijprogramma of (auto's met Offroad-pakket) meer inschakelen.
Altijd een op de staat van het terrein aangepaste voertuighoogte selecteren meer. Altijd erop letten dat voldoende bodemvrijheid beschikbaar is, om te voorkomen dat de auto wordt beschadigd.
Op hellingen en taluds alleen met draaiende motor en ingeschakelde versnelling rijden. De aanwijzingen met betrekking tot het rijden op hellingen in acht nemen.
Niet in onbekend terrein rijden dat niet is te overzien en op gemarkeerde wegen blijven.
De portieren en zijruiten tijdens het rijden altijd gesloten houden.
De actieve afstandsassistent DISTRONIC, de TEMPOMAT en de variabele limiter uitschakelen.
Uw rijgedrag aan het terrein aanpassen.
Geen HOLD-functie gebruiken bij steile hellingen of hellingen met een gladde of losse grond.
Rijden door zand
Het rijprogramma selecteren.
Een verhoogde voertuighoogte selecteren.
Een lagere versnelling inschakelen.
Snel rijden, om de rolweerstand te overwinnen, anders kan de auto zich ingraven.
Indien mogelijk in de rijsporen van andere auto's rijden. Controleren of aan de volgende voorwaarden is voldaan:
De sporen zijn niet te diep.
De zandgrond is voldoende stevig.
De bodemvrijheid is voldoende.
Door water rijden
Auto's met AIR BODY CONTROL: De grootst mogelijke voertuighoogte instellen meer
Maximaal 10 km/h rijden.
De maximaal toegestane waaddiepte in de technische gegevens in de gedrukte handleiding van de auto in acht nemen.
De automatische airconditioning uitschakelen meer.
Auto's met standverwarming/standventilatie: De standverwarming/standventilatie uitschakelen meer.
Erop letten dat tijdens het rijden geen boeggolf wordt gevormd.
In het water niet stoppen en de motor niet afzetten. Het ECO start-stopsysteem moet uitgeschakeld zijn; dit controleren meer.
Rijden in de bergen
De waarden voor de aan- en afloophoek en het maximale klimvermogen in de technische gegevens in de gedrukte handleiding van de auto in acht nemen.
Hoge motortoerentallen vermijden.
Bij het bergaf rijden de remkracht van de motor gebruiken.
Bij bergop rijden en lange en steile afdalingen een lagere versnelling inschakelen.
Vóór een afdaling indien nodig de DSR inschakelen meer.
Het rijden in het terrein betekent een zwaardere belasting van de auto dan normaal weggebruik. Na het rijden in het terrein altijd de volledige auto op schade en binnengedrongen voorwerpen controleren. Binnengedrongen voorwerpen in de wielen of in de aandrijflijn kunnen voor onbalans en daarmee trillingen zorgen.
Wanneer het rijprogramma of geselecteerd is: Een ander rijprogramma selecteren.
De DSR uitschakelen.
De auto weer tot een aan de staat van het wegdek aangepaste voertuighoogte omlaagbrengen, bijvoorbeeld op het normale niveau.
Na het rijden door het water de remmen droogremmen.
Na een lange afdaling de remwerking van de bedrijfsrem controleren.
Na het rijden in het terrein altijd de volgende onderdelen reinigen:
Kenteken
Koplampen en achterlichten
Banden, wielen en spatbordranden
Bodemplaat
Na het rijden door zand, modder, water of grind bovendien de volgende onderdelen controleren en reinigen:
Remschijven en remblokken
Banden en wielen
Fusees