Deuren openen en daardoor andere personen of verkeersdeelnemers in gevaar brengen.
Uitstappen en door het verkeer worden gegrepen.
Uitrustingen van het voertuig bedienen en bijvoorbeeld bekneld raken.
De parkeerrem vrij te zetten.
De transmissiestand te wijzigen.
Het voertuig te starten.
![](../../assets/images/8bcdf039cc4376c7ac190d2b3b84825a_1_-----.jpg)
![](../../assets/images/423969810b52a683354ae36531593424_1_-----.png)
![](../../assets/images/706121405723944d354ae3656178cc46_1_-----.png)
U verwijdert de sleutel.
U schakelt de ontsteking uit.
De chauffeursdeur wordt geopend wanneer het voertuig stilstaat of met zeer geringe snelheid rijdt in de transmissiestand
of
.
Om met geopend bestuurdersportier te manoeuvreren, opent u bij stilstand de chauffeursdeur en schakelt u opnieuw de transmissiestand of
in.
Wanneer de parkeerstand is ingeschakeld of het aandrijfsysteem is afgezet en er geen transmissiestandaanduiding wordt weergegeven, beveilig het voertuig dan tegen wegrollen.