Portieren openen en daardoor andere personen of verkeersdeelnemers in gevaar brengen.
Uitstappen en door het verkeer worden gegrepen.
Uitrustingen van de auto bedienen en bijvoorbeeld bekneld raken.
De parkeerrem vrij te zetten.
De transmissiestand te wijzigen.
De auto starten.
Als het motortoerental hoger is dan het stationair toerental en vervolgens de transmissiestand of wordt ingeschakeld, kan de auto met een schok accelereren.
Bij het afzetten van de motor schakelt de automatische transmissie in de neutraalstand .
Als u bij een te hoog motortoerental of bij een rollend voertuig de automatische transmissie van naar , van naar of direct naar schakelt, kan de automatische transmissie worden beschadigd.
Afhankelijk van de transmissie schakelt de automatische transmissie bij het afzetten van de motor in de transmissiestand (negentraps automatische transmissie) of (zeventraps automatische transmissie). In de transmissiestand is de krachtoverbrenging tussen de motor en transmissie onderbroken. In dat geval vóór het afzetten van de motor bij stilstaand voertuig de automatische transmissie in de transmissiestand zetten. De meldingen op het multifunctioneel display in acht nemen. De parkeerrem bedienen, om wegrollen van het voertuig te voorkomen.
Met de DIRECT SELECT-keuzehendel wordt de transmissiestand gewijzigd. De actuele transmissiestand verschijnt op het multifunctioneel display.