De veiligheidsgordel voor aanvang van de rit altijd correct omgespen. Alleen een correct omgegespte veiligheidsgordel kan adequaat beschermingspotentieel bieden.
Wanneer de veiligheidsgordel verkeerd is omgegespt, kan deze niet meer zoals bedoeld beschermen.
Bovendien kan een verkeerd omgegespte veiligheidsgordel bijvoorbeeld bij een ongeval, remmanoeuvres of abrupte richtingswijzigingen verwondingen veroorzaken.
Altijd de aanwijzingen met betrekking tot de correcte stand van de chauffeursstoel en het instellen van de stoelen in acht nemen meer.
De veiligheidsgordel moet strak en niet verdraaid tegen het lichaam aan liggen.
De veiligheidsgordel moet over het midden van de schouder en zo diep mogelijk tegen de heup aan lopen.
De schoudergordel mag niet de hals raken en ook niet onder de arm of achter de rug worden doorgevoerd.
Dikke kleding vermijden, bijvoorbeeld een winterjas.
De heupgordel zo diep mogelijk tegen de heup aan drukken en met de schoudergordel straktrekken. De heupgordel mag nooit over buik of onderlichaam lopen.
Ook zwangere vrouwen moeten daarop letten.
De veiligheidsgordel mag nooit over scherpe, spitse, schurende of breekbare voorwerpen lopen.
De veiligheidsgordel altijd slechts voor één persoon gebruiken. Nooit een baby of een kind op de schoot van een inzittende meenemen.
Nooit voorwerpen samen met een persoon vastgespen. Voor het beveiligen van voorwerpen, bagage of lading altijd de aanwijzingen met betrekking tot het beladen van het voertuig in acht nemen meer.
Eveneens controleren dat zich nooit voorwerpen tussen een persoon en de zitting bevinden, zoals een kussen.
Als een kind in het voertuig meerijdt, ook altijd de aanwijzingen en veiligheidsaanwijzingen bij "Kinderen in het voertuig" in acht nemen " meer.