Het te verbinden apparaat moet een van de drie beschreven verbindingssoorten ondersteunen.
WiFi wordt ingeschakeld en u kunt het multimediasysteem met externe hotspots verbinden.
Als Wi-Fi is uitgeschakeld, is de communicatie via Wi-Fi met alle apparatuur onderbroken. Er kan ook geen verbinding met de communicatiemodule worden gemaakt. Sommige functies, zoals de dynamische routebegeleiding met Live Traffic Information, zijn dan niet beschikbaar.
Als geen communicatiemodule is gemonteerd, is deze functie beschikbaar.
Het type verbindingsopbouw moet op het multimediasysteem en op het te verbinden apparaat zijn geselecteerd.
Het verbindingsverloop kan afhankelijk van het apparaat afwijken. De aanwijzingen volgen die op de displays worden weergegeven. Meer informatie (zie de handleiding van het voertuig).
De verbindingssoort via een beveiligingssleutel ondersteunt alle apparatuur.
Het multimediasysteem genereert een pincode met acht tekens.
De verbinding wordt opnieuw opgebouwd.