Deuren openen en daardoor andere personen of verkeersdeelnemers in gevaar brengen.
Uitstappen en door het verkeer worden gegrepen.
Uitrustingen van het voertuig bedienen en bijvoorbeeld bekneld raken.
De parkeerrem vrij te zetten.
De transmissiestand te wijzigen.
Het voertuig te starten.
![](../../assets/images/e834e4225f6720a0354ae3650750ef12_1_-----.jpg)
![](../../assets/images/423969810b52a683354ae36531593424_1_-----.png)
De parkeerstand is pas ingeschakeld, als op het bestuurdersdisplay de transmissiestandaanduiding verschijnt. Wanneer de transmissiestandaanduiding
niet verschijnt, de auto tegen wegrollen beveiligen.
![](../../assets/images/706121405723944d354ae3656178cc46_1_-----.png)
De auto wordt afgezet in de transmissiestand
of
.
Wanneer het voertuig stilstaat of met zeer geringe snelheid rijdt in de transmissiestand
of
wordt het bestuurdersportier geopend.
Om met geopend bestuurdersportier te manoeuvreren, opent u bij stilstand het bestuurdersportier en schakelt u opnieuw de transmissiestand of
in.
Wanneer de parkeerstand is ingeschakeld of het aandrijfsysteem is afgezet en er geen transmissiestandaanduiding wordt weergegeven, beveilig de auto dan tegen wegrollen meer.