Deuren openen en daardoor andere personen of verkeersdeelnemers in gevaar brengen.
Uitstappen en door het verkeer worden gegrepen.
Uitrustingen van het voertuig bedienen en bijvoorbeeld bekneld raken.
De parkeerrem vrij te zetten.
De transmissiestand te wijzigen.
Het voertuig te starten.
De sleutel bevindt zich in de auto en wordt herkend.
De auto wordt gestart.
De weergave verschijnt op het instrumentendisplay: De auto is rijklaar.
U kunt de auto tijdens het rijden uitschakelen. Hiertoe gedurende circa drie seconden de toets indrukken of binnen drie seconden de toets driemaal indrukken. De transmissie schakelt daarbij automatisch in de neutraalstand . Wanneer u de toets opnieuw indrukt, start de auto weer en kunt u weer de rijstand inschakelen. Hiertoe beslist de veiligheidsaanwijzingen onder "Aanwijzingen met betrekking tot het rijden" meer in acht nemen.
De informatie over de displaymeldingen die op het instrumentendisplay kunnen worden weergegeven in acht nemen.