Beschadigde banden kunnen bandenspanningsverlies veroorzaken.
De banden en velgen regelmatig op beschadigingen controleren, ten minste om de twee weken en na rijden in het terrein of op slechte wegdekken. Beschadigde wielen kunnen leiden tot bandenspanningsverlies.
sneden in de band
gaatjes in de band
scheuren in de band
uitstulpingen op de band
verbuiging of sterke corrosie van de wielen
Bij een te lage profieldiepte laat de grip van de banden te wensen over.
Bij een natte rijbaan neemt het gevaar van aquaplaning toe, in het bijzonder bij een niet aangepaste snelheid.
Zomerbanden: 3 mm
M+S-banden: 4 mm
Controle van de bandenspanning meer
Controle van de ventieldopjes
De ventielen moeten met de door Mercedes-Benz speciaal voor het voertuig goedgekeurde ventieldopjes tegen vocht en vuil beschermd zijn.
Visuele controle van de profieldiepte en het loopvlak van de band over de gehele breedte
De minimumprofieldiepte bij zomerbanden bedraagt 3 mm en bij winterbanden 4 mm.
Voertuigen met achterwielaandrijving: Wanneer sneeuwkettingen op de voorwielen worden gemonteerd, kunnen de sneeuwkettingen tegen de carrosserie of onderdelen van het onderstel schuren.
Voertuigen met voorwielaandrijving: Wanneer sneeuwkettingen op de achterwielen worden gemonteerd, kunnen de sneeuwkettingen tegen de carrosserie of onderdelen van het onderstel schuren.
Universele sneeuwkettingen kunnen loskomen en onderdelen van het onderstel of remslangen beschadigen.
Mercedes-Benz adviseert om veiligheidsredenen om alleen voor de toepassing geteste en goedgekeurde sneeuwkettingen te gebruiken. Meer informatie over de voor Mercedes-Benz geadviseerde sneeuwkettingen vindt u in het banden- en velgenoverzicht onder Homepage Mercedes-Benz.
Wanneer u met sneeuwkettingen te snel rijdt, kunnen deze breken en anderen verwonden en het voertuig beschadigen.
Wanneer u sneeuwkettingen op stalen velgen monteert, kunnen de wieldoppen beschadigen.
Sneeuwkettingen zijn slechts voor bepaalde velg-bandcombinatie toegestaan. Informatie daarover is verkrijgbaar bij een gekwalificeerde werkplaats.
Om veiligheidsredenen uitsluitend de door Mercedes-Benz goedgekeurde sneeuwkettingen of sneeuwkettingen met dezelfde kwaliteitsstandaard gebruiken.
De sneeuwkettingen na circa 1 km rijden nogmaals naspannen. Alleen zo is een optimale zitting van de sneeuwkettingen en vrije ruimte naar de aangrenzende onderdelen mogelijk.
Voertuigen met vierwielaandrijving: Sneeuwkettingen op alle wielen monteren. Bij voertuigen met dubbelluchtwielen de sneeuwkettingen op de buitenste wielen monteren. De montagehandleiding van de fabrikant opvolgen.
Sneeuwkettingen alleen gebruiken als de weg geheel met sneeuw bedekt is. De sneeuwkettingen zo snel mogelijk verwijderen, als de weg niet meer geheel met sneeuw bedekt is.
Plaatselijke bepalingen kunnen het gebruik van sneeuwkettingen beperken. De overeenkomstige voorschriften in acht nemen voordat u sneeuwkettingen monteert.
Voor het wegrijden met sneeuwkettingen de vierwielaandrijving inschakelen meermeermeer.
De toegestane maximumsnelheid met gemonteerde sneeuwkettingen bedraagt 50 km/h.
Voertuigen met parkeerassistent: Met gemonteerde sneeuwkettingen niet de PARKTRONIC-parkeerassistent gebruiken.
De door de constructie bepaalde maximumsnelheid kan voor het gebruik van winterbanden permanent worden begrensd meer.
Het ESP® kan voor het wegrijden worden uitgeschakeld . Zo kunnen de wielen doordraaien en een hogere aandrijfkracht opwekken.
De aanwijzingen met betrekking tot de bedrijfsstoffen in acht nemen meer.
Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht ontvlambaar. Wanneer het op hete onderdelen in de motorruimte of onderdelen van het uitlaatsysteem terechtkomt, kan het ontsteken.
Ongeschikte ruitreinigingsmiddelen kunnen het kunststof oppervlak van de exterieurverlichting beschadigen.
Geen gedestilleerd of gedemineraliseerd water gebruiken. Anders kan de niveausensor een onjuist niveau detecteren.
Bepaalde onderdelen in de motorruimte kunnen zeer heet zijn, bijvoorbeeld de motor, de radiateur en onderdelen van het uitlaatsysteem.
Motorkap
Afsluitdop vulopening motorolie
Afsluitdop ruitensproeiervloeistofreservoir
Afsluitdop koelvloeistofexpansiereservoir
Wanneer bij een oververhitte motor of bij brand in de motorruimte de motorkap wordt geopend, kunt u in contact komen met hete gassen of andere ontsnappende bedrijfsstoffen.
Ruitensproeiervloeistofconcentraat is licht ontvlambaar. Wanneer het op hete onderdelen in de motorruimte of onderdelen van het uitlaatsysteem terechtkomt, kan het ontsteken.
Wanneer de ruitenwissers in beweging komen bij het vervangen van de ruitenwisserbladen, kunt u door de ruitenwisserarm bekneld raken
Als de ruitenwissers zich in beweging zetten als de motorkap geopend is, kunt u bekneld raken in het mechanisme.
De ruiten worden niet meer correct gewist als de ruitenwisserbladen versleten zijn. Ruitenwisserbladen tweemaal per jaar vervangen, het beste in het voorjaar en in de herfst.
Chauffeurszijde: Lang ruitenwisserblad
Bijrijderszijde: Kort ruitenwisserblad
Wanneer de uitlaateindpijp geblokkeerd is of geen voldoende ventilatie mogelijk is, kunnen giftige uitlaatgassen, in het bijzonder koolmonoxide, in de auto binnendringen. Dat is bijvoorbeeld in gesloten ruimtes het geval, of als de auto in de sneeuw vastzit.
Brandbaar materiaal, bijvoorbeeld bladeren, gras of takken, kunnen ontsteken.
Het gebruik van de standverwarming-ventilatie belast de accu.
De brandstoftank is tot boven de reservestand gevuld.
Het contact is ingeschakeld.
Houd er rekening mee dat A, B en C telkens overeenkomen met een geprogrammeerde vertrektijd.
De activering van de voorkeuzetijd is uitsluitend geldig tot de volgende keer dat de motor wordt gestart.
De gewenste voorkeuzetijd A, B of C verschijnt alleen, wanneer de vertrektijd door het plaatsen van een vinkje is geactiveerd.