Um die Webseite optimal gestalten und Ihnen an Ihre Interessen angepasste, nutzungsbasierte Informationen zukommen lassen zu können, verwendet Daimler Cookies. Mit der Nutzung der Webseite stimmen Sie der Verwendung von Cookies zu. > Weitere Informationen erhalten Sie in den Cookie-Hinweisen.

Aannemen
  • eSprinter
  • 06/2022
app store google play
X

Printen
Opladen starten
GEVAAR Levensgevaar bij het opladen met een beschadigde contactdoos

Het opladen gebeurt met een hoge spanning.

Wanneer de laadkabel, de voertuigstekkerdoos of de netcontactdoos beschadigd is, kunt u een stroomstoot krijgen.

Alleen een onbeschadigde laadkabel gebruiken.
Mechanische beschadigingen, bijvoorbeeld door platdrukken, knikken en er overheen rijden, vermijden.
Een beschadigde voertuigstekkerdoos direct bij een gekwalificeerde werkplaats laten vervangen.
De laadkabel nooit in een beschadigde voertuigstekkerdoos steken.
AANWIJZING Schade aan de auto door te hoge spanningen in het stroomnet

De auto is uitgerust met een elektrische zekering tegen te hoge spanningen in het stroomnet. Deze elektrische zekering kan bijvoorbeeld bij zwaar onweer worden geactiveerd en kan tot activering van de zekering van het pand en een laadonderbreking leiden. Deze functies dienen ter bescherming van de auto.

Na het weer inschakelen van de zekering van het pand wordt het opladen automatisch voortgezet.

Bij een laadonderbreking zonder dat de zekering van het pand wordt geactiveerd, kan het tot tien minuten duren alvorens het opladen automatisch wordt voortgezet.

AANWIJZING Schade door oververhitting van laadkabel en laadaansluiting

De laadkabel en de laadaansluiting kunnen tijdens het opladen binnen de toegestane grenswaarden warm worden.

De toegestane grenswaarden worden door de volgende factoren beïnvloed:
  • De stroomvoorziening van het stroomnet en de laadkabel zijn intact.

  • De aanwijzingen met betrekking tot het gebruik van de laadkabel en het bedieningselement op de laadkabel zijn in acht genomen.

Wanneer de laadkabel of de laadaansluiting te warm wordt, de stroomvoorziening van het stroomnet laten controleren.
AANWIJZING Beschadiging of vervuiling van de voertuigstekkerdoos bij geopende contactdoosklep
Als er geen laadkabel is aangesloten, het contactdoosdeksel en de contactdoosklep altijd gesloten houden. Deze beschermen de voertuigstekkerdoos tegen vervuiling en beschadiging.
Vóór het sluiten van de contactdoosklep controleren, of het contactdoosdeksel correct gesloten is. Anders kunnen beschadigingen optreden en kan de contactdoosklep niet meer worden geopend.
Voorwaarden
  • De transmissie staat in de stand .

  • Het aandrijfsysteem is niet gestart.

  • Het voertuig is ontgrendeld of de afstand van de sleutel tot de voertuigstekkerdoos is niet groter dan 1 m. Daarbij moet de accu van de sleutel voldoende opgeladen zijn.

  • De motorkap is gesloten (geldt alleen voor mode 4).

  • De laadkabel staat niet onder trekspanning.

Voertuigstekkerdoos in de radiateurgrille
Linksboven op de contactdoosklep drukken.

De contactdoosklep opent op een kier. Wanneer het voertuig niet ontgrendeld is, wordt de contactdoosklep na een korte vertraging geopend.

De controlelampjes en de statusindicatie branden wit.

De contactdoosklep volledig openen.

Wanneer het aandrijfsysteem is gestart (melding op het display van het combi-instrument wordt weergegeven), kan de contactdoosklep niet worden geopend.

Voor het wisselstroomladen de bovenste sluiting en voor het gelijkstroomladen beide sluitingen naar links drukken.

De betreffende contactdoosdeksel is geopend.

Bij het wisselstroomladen (mode 2 of 3) is alleen aansluiting nodig.

Opladen via netcontactdoos (mode 2):
De voedingsstekker tot de aanslag in de netcontactdoos van de externe stroombron steken.
Indien nodig de maximale laadstroom instellen meer.
De laadaansluiting tot de aanslag in de aansluiting van de voertuigstekkerdoos steken. De aansluiting blijft vrij en moet door het onderste deel van het contactdoosdeksel afgedekt blijven.

Het controlelampje en de statusindicatie knipperen eerst oranje en vervolgens groen, zodra de hoogspanningsaccu wordt opgeladen.

Opladen via wallbox of laadstation (mode 3):
De laadaansluiting tot de aanslag in de aansluiting van de voertuigstekkerdoos steken. De aansluiting blijft vrij en moet door het onderste deel van het contactdoosdeksel afgedekt blijven. Wanneer de wallbox of het laadstation niet met een aansluitkabel is uitgerust, de stekker van de optionele laadkabel tot de aanslag in de contactdoos van de wallbox of het laadstation steken.

Het controlelampje en de statusindicatie knipperen eerst oranje en vervolgens groen, zodra de hoogspanningsaccu wordt opgeladen.

Opladen via laadstation (mode 4):
De CCS-laadaansluiting tot de aanslag in de voertuigstekkerdoos steken.

Het controlelampje en de statusindicatie knipperen eerst oranje en vervolgens groen, zodra de hoogspanningsaccu wordt opgeladen.

Wanneer de laadkabel op het voertuig is aangesloten, kan het aandrijfsysteem niet worden gestart en kan niet met het voertuig worden gereden.

Wanneer de motorkap tijdens het opladen wordt geopend, wordt het opladen afgebroken (geldt alleen voor mode 4).

Aan het begin van het opladen wordt op het combi-instrument de oplaadprognose weergegeven. De oplaadprognose is de verwachte laadtoestand op de ingestelde vertrektijd of het tijdstip waarop de hoogspanningsaccu volledig zal zijn opgeladen.

De informatie die in het combi-instrument wordt weergegeven in acht nemen:
  • Oplaadprognose meer

  • Displaymeldingen meer

Tijdens het opladen kunnen, afhankelijk van de temperatuur, de ventilator en het accukoelsysteem hoorbaar inschakelen.

Wanneer het voertuig op het wisselstroomnet is aangesloten (mode 2 of 3), wordt de hoogspanningsaccu indien nodig of bij activering van elektrische verbruikers, bijvoorbeeld de klimaatregeling vooraf, automatisch opgeladen.