Deuren openen en daardoor andere personen of verkeersdeelnemers in gevaar brengen.
Uitstappen en door het verkeer worden gegrepen.
Uitrustingen van het voertuig bedienen en bijvoorbeeld bekneld raken.
De parkeerrem vrij te zetten.
De transmissiestand te wijzigen.
Het voertuig te starten.
De sleutel bevindt zich in het registratiegebied van de antenne meer en de batterij van de sleutel is niet ontladen.
Het rempedaal wordt niet bediend.
Nu kunnen bijvoorbeeld de ruitenwissers worden ingeschakeld.
De chauffeursdeur wordt geopend.
De toets wordt nog tweemaal ingedrukt.
Op het combi-instrument verschijnen de controlelampjes.
Het voertuig wordt niet binnen 15 minuten gestart.
De toets wordt eenmaal ingedrukt.