Het noodzakelijke wielwisselgereedschap is aanwezig.
Het voertuig bevindt zich niet op een helling.
Het voertuig staat op een stevige, stroeve en vlakke ondergrond.
Voertuig voorbereiden op het verwisselen van een wiel
Voorwaarden
De parkeerrem bedienen.
De voorwielen in de rechtuitstand brengen.
De transmissie in de stand zetten.
Het voertuig uitschakelen.
Zorg ervoor dat het voertuig niet kan worden ingeschakeld.
Op vlak terrein:
Het wiel dat diagonaal staat ten opzichte van het te verwisselen wiel, aan de voor- en achterzijde met wielkeggen of andere geschikte voorwerpen blokkeren. Op lichte hellingen:
De wielen op de andere voor- en achteras dan waarop het te verwisselen wiel zich bevindt met wielkeggen of andere geschikte voorwerpen blokkeren. Indien afhankelijk van de uitrusting aanwezig het wielwisselgereedschap uit het boordgereedschap pakken meer.
Indien aanwezig - afhankelijk van de uitrusting - het reservewiel uit de reservewielhouder nemen meer.
Indien nodig het wieldeksel verwijderen.
Van het te verwisselen wiel de wielbouten met de wielsleutel circa een omwenteling losdraaien. De wielbouten niet verwijderen.
Het voertuig opkrikken meer.